BOEKEN VAN HENOCH Bron: The Apocrypha and Pseudepigrapha of the Old Testament Inhoud: DEEL I – Zegen en oordeel. Hoofdstuk: 1-36 DEEL II – De Gelijkenissen. Hoofdstuk: 37-57 ZEGEN EN OO…
Bron: The Apocrypha and Pseudepigrapha of the Old Testament Inhoud: DEEL I – Zegen en oordeel. Hoofdstuk: 1-36 DEEL II – De Gelijkenissen. Hoofdstuk: 37-57 ZEGEN EN OORDEEL
Hoofdstuk 1
1 De woorden van de zegeningen door Henoch, waarmee hij de uitverkorenen en
rechtvaardigen zegende, die zullen leven 2 op de dag van verdrukking, wanneer alle
slechte en goddeloze (mensen) verwijderd zullen worden. En hij maakte zich een
gelijkenis en zei – Henoch een rechtvaardig man, wiens ogen werden geopend door
God, zag het visioen van de Heilige in de hemelen, dat de engelen mij toonden, en
van hen hoorde ik alles, en van hen begreep ik terwijl ik zag, maar niet voor deze
generatie, maar voor een verafgelegene, 3 die nog moet komen. Met betrekking tot
de uitverkorenen zei ik, en maakte aangaande hen mijn gelijkenis:
…. De Heilige Verhevene zal uit zijn verblijfplaats komen,
4. En de eeuwige God zal op de aarde treden, (zelfs) op de berg Sinaï,
en uit zijn legerstede verschijnen,
en verschijnen in de sterkte van Zijn almacht vanuit de hemel der hemelen.
5. En allen zullen door vrees bevangen worden,
en de Wachters zullen sidderen,
en grote vrees en beven zal hen in zijn greep krijgen tot aan de uiteinden der
aarde.
6. En de hoge bergen zullen door elkaar geschud worden,
en de verheven heuvels zullen geslecht worden,
en zullen smelten als was voor de vlam.
7. En de aarde zal geheel in duisternis worden gehuld,
en alles wat op aarde is zal wegvlieden,
en er zal een oordeel over alle (mensen) zijn.
8. Maar met de rechtvaardigen zal Hij vrede stichten,
en de uitverkorenen zal Hij beveiligen,
en genade zal hun deel zijn.
En zij zullen allen God toebehoren,
en het zal hen voorspoedig gaan,
en zij zullen allen gezegend worden.
En Hij zal hen allen helpen,
en het licht zal aan hen verschijnen,
en Hij zal de vrede met hen aangaan.
9. En zie! De Heer is met zijn heilige myriaden gekomen,
om aan allen het oordeel te voltrekken,
en om alle goddelozen te vernietigen;
om alle vlees schuldig te verklaren
betreffende al hun goddeloze daden die zij op goddeloze wijze bedreven
hebben,
en betreffende alle aanstootgevende dingen die goddeloze zondaars tegen
Hem gesproken hebben.
Hoofdstuk 2
1 Aanschouw toch alle hemellichamen, hoe zij hun baan niet veranderen, en de
hemellichten, hoe zij alle in hun eigen volgorde opkomen en ondergaan
overeenkomstig hun seizoen, en 2 de hen toegewezen plaats niet overschrijden. Bezie
toch de aarde, en schenk aandacht aan de dingen die daarop plaatsvinden van het
eerste tot het laatste, hoe bestendig ze zijn, hoe geen van de dingen op aarde 3
veranderen, maar zich als Gods werken betonen. Neem in de zomer en winter waar
hoe de hele aarde met water verzadigd wordt, en wolken dauw en regen over haar
komen. Hoofdstuk 3
Aanschouw en zie hoe (in de winter) alle bomen schijnen te zijn verdord en al hun
bladeren hebben laten vallen, behalve een veertiental bomen, die hun bladerdak niet
verliezen maar het oude bladerdak twee tot drie jaar behouden, totdat het nieuwe
komt. Hoofdstuk 4
En nogmaals, aanschouw toch hoe in de zomerdagen de zon recht boven de aarde
staat, en gij de schaduw en een heenkomen voor de hitte van de zon zoekt. En de
aarde eveneens blakert van de gloeiende hitte, en gij de aarde of een rots niet
betreden kunt vanwege haar hitte. Hoofdstuk 5
1 Aanschouw toch hoe de bomen zich met groene bladeren bedekken en vrucht
dragen; waarvan gij getuigenis aflegt en ten aanzien van al Zijn werken weet en
erkent dat Hij die voor eeuwig leeft ze zo gemaakt heeft. 2 En al Zijn werken blijven
zo jaar in jaar uit voor altijd doorgaan, en alle taken die ze voor Hem tot stand
brengen, en hun taken veranderen niet, maar zoals God het verordend heeft, zo wordt
het gedaan. 3 En zie hoe de zee en de rivieren op eenzelfde manier de taken, die door
Hem aan hen geboden zijn, voltooien en niet wijzigen.
4. Maar gij, gij zijt niet standvastig geweest, noch hebt gij de geboden van de
Heer opgevolgd.
Maar gij hebt u afgekeerd en trotse en vermetele woorden gesproken,
met uw onreine monden, en tegen zijn grootsheid.
Oh, gij verstokten van hart, gij zult geen vrede vinden.
5. Daarom zult gij uw dagen verafschuwen,
en de jaren van uw leven zullen vergaan,
en de jaren van uw vernietiging zullen vermenigvuldigd worden in een
eeuwigdurende vervloeking,
en gij zult geen genade vinden.
6. In die dagen zult gij uw namen tot een eeuwige schande bij de rechtvaardigen
achterlaten,
En bij u zullen allen die een vloek uitspreken, zich vervloeken.
En alle zondaars en goddelozen zullen vanwege uw goddeloosheid een vloek
over zich afsmeken.
Maar alle (rechtvaardigen) zullen zich verheugen,
en er zal een vergeving van zonden zijn,
en elke genade en vrede en verdraagzaamheid;
er zal redding voor hen zijn, een goede gezindheid.
7. En voor al gij zondaars zal er geen redding zijn,
maar op u allen zal een vloek blijven rusten.
Voor de rechtvaardigen echter zal er licht geluk en vrede zijn,
en zij zullen de aarde beërven.
8. En dan zal er aan de uitverkorenen wijsheid geschonken worden,
en zij allen zullen leven en nooit meer zondigen,
noch door goddeloosheid, noch door hoogmoed.
Maar zij die wijs zijn zullen ook nederig zijn.
9. En zij zullen niet opnieuw overtredingen begaan,
noch zullen ze alle dagen van hun leven zondigen,
noch zullen ze sterven door (Gods) woede of wraak,
maar alle dagen van hun leven zullen ze voltooien.
En hun leven zal in vrede verlengd worden,
en hun jaren van vreugde zullen vermenigvuldigd worden,
in eeuwige blijheid en vrede,
alle dagen van hun leven. Hoofdstuk 6
1 En het gebeurde dat toen de mensenkinderen talrijk geworden waren, dat er aan
hen in die dagen 2 mooie en bevallige dochters geboren werden. En de engelen, de
kinderen van de hemel, zagen hen, verlangden naar hen, en zeiden tegen elkaar:
‘Kom, laat ons vrouwen kiezen vanuit de mensenkinderen 3 en nageslacht bij hen
verwekken’. En Semjeza, die hun leider was, zei tegen hen: ‘Ik ben bang dat gij niet 4
werkelijk met deze daad zult instemmen, en ik alleen de straf voor een grote zonde
zal moeten dragen’. En zij allen antwoordden hem en zeiden: ‘Laat ons allen met een
eed zweren, en ons onder wederzijds toezicht allen aan elkaar binden 5 om dit plan
niet te verlaten, maar het uit te voeren’. Toen zwoeren zij gezamenlijk en verbonden
zich eraan 6 door er wederzijds op toe te zien. En het waren er allen tezamen een
tweehonderd die in de dagen van Jered neerdaalden op de top van de berg Hermon,
en zij noemden het de berg Hermon omdat zij gezworen hadden 7 en zich eraan
verbonden hadden door er wederzijds op toe te zien. En dit zijn de namen van hun
leiders: Semjeza, hun leider, Areklba, Rameël, Kokablel, Tamlel, Ramlel, Danel,
Ezekweël, Barekwijal, 8 Azazel, Armaros, Baterel, Ananel, Zakwiël, Samzepeël,
Saterel, Turel, Jomjael, Sariël. Dit zijn hun oversten van tien. Hoofdstuk 7
1 En alle anderen met hen namen zichzelf vrouwen, en ieder koos er een voor zich,
en zij begonnen in hen te gaan en zich met hen te verontreinigen, en zij leerden hen
tovernarij 2 en banspreuken, en het insnijden van wortels, en maakten hen vertrouwd
met kruiden. En zij 3 werden zwanger, en zij baarden grote reuzen, wier grootte
drieduizend(?) el was; Dezen verorberden 4 alles wat de mensen voortbrachten. En
toen de mensen ze niet langer konden onderhouden, keerden de reuzen zich tegen 5
hen en aten mensen op. En zij begonnen te zondigen tegen vogels, en dieren, en
reptielen, en 6 vissen, en eenieder de ander zijn vlees te eten, en het bloed te drinken.
Daarna klaagde de aarde de wettelozen aan… Hoofdstuk 8
1 En Azazel leerde de mensen zwaarden te maken, en messen, en schilden, en
borstplaten, en deed hen de metalen van de aarde kennen en de kunst om hen te
bewerken, en armbanden en ornamenten, en het gebruik van antimoon, en het
vervraaien van de oogleden, en allerlei soorten kostbare gesteenten, en elke 2
kleurvloeistof. En er kwam veel goddeloosheid op, en zij gaven zich over aan
verkrachtingen, en zij 3 werden tot dwaling geleid, en werden verdorven in al hun
wegen. Semjeza onderwees banspreuken en wortelinsnijdingen, Armaros het
opheffen van banspreuken, Barakwijal (onderwees) astrologie, Kokabel de
constellaties, Ezekweël de kennis van de wolken, Arakwiël de tekenen van de aarde,
Samsiël de tekenen van de zon, en Sariël de baan van de maan. En naarmate de
mensen wegkwijnden, schreeuwden zij het uit, en hun roep steeg op ten hemel… Hoofdstuk 9
1 En in die tijd keken Michaël, Uriël, Rafael, en Gabriël vanuit de hemel neer en
zagen het vele bloed dat 2 op de aarde vergoten werd. En zij zeiden tegen elkaar: ‘De
aarde die zonder bewoner gemaakt is schreeuwt het uit met de stem van hun
hulpgeroep tot aan de hemelpoorten. 3 En nu tot ulieden, gij heiligen van de hemel,
de zielen van de mens doen hun beklag, zeggende: “Breng onze zaak 4 voor de
Allerhoogste”‘. En zij zeiden tot de Heer der tijden: ‘Heer der heren, God der goden,
Koning der koningen, en God der tijden, de troon van Uw heerlijkheid (staat) tot in
alle generaties der 5 tijden, en Uw naam heilig en verheerlijkt en gezegend tot in alle
tijden! U heeft alle dingen gemaakt, en macht over alle dingen heeft U; en alle
dingen zijn naakt en open voor uw aangezicht, en U ziet 6 alle dingen, en niets kan
zich voor U verbergen. U ziet wat Azazel gedaan heeft, die elke onrechtvaardigheid
op aarde onderwezen heeft en de eeuwige geheimen die (bewaard) werden in de
hemel, die 7 mensen nastreefden om te leren, en Semjeza, die U autoriteit gegeven
hebt om het gezag te dragen over zijn metgezellen. 8 En zij zijn naar de dochters van
de mens op aarde gegaan, en hebben geslapen met 9 de vrouwen, en hebben zich
verontreinigd, en hen allerlei soorten zonden geopenbaard. En de vrouwen hebben 10
reuzen gebaard, en de gehele aarde is daarop vervuld geraakt van bloed en
onrechtvaardigheid. En zie, de zielen van degenen die gestorven zijn roepen en
vragen om gehoor tot aan de hemelpoorten, en hun weeklachten zijn opgestegen, en
kunnen niet ophouden vanwege de wetteloze daden die 11 op aarde gedaan worden.
En U weet alle dingen voordat ze gaan gebeuren, en U ziet deze dingen en U
ondergaat het, en U zegt ons niet wat wij ten aanzien ervan moeten doen’. Hoofdstuk 10
1 Daarna zei de Allerhoogste, de Heilige en Verhevene sprak, en zond Uriël naar de
zoon van Lamech, 2 en zei tot hem: ‘Ga naar Noach en zeg hem in mijn naam:
“Verberg jezelf!” en openbaar hem het einde dat nadert, dat de gehele aarde
vernietigd zal worden, en er een zondvloed gaat komen 3 over de gehele aarde, die
alles wat op aarde is zal vernietigen. En geef hem dan aanwijzingen, zodat hij kan
ontkomen 4 en zijn zaad gespaard mag blijven voor alle generaties van de wereld’.
En wederom zei de Heer tot Rafael: ‘Bind Azazel bij handen en voeten, en werp hem
in de duisternis: en maak een opening 5 in de woestijn, die in Dudael is, en werp hem
daarin. En plaats boven hem ruige en scherpe rotsen, en bedek hem met duisternis, en
laat hem daar voor alle tijden verblijven, en bedek zijn aangezicht, zodat hij 6 het
licht niet kan zien. En op de dag van het grote oordeel zal hij in het vuur geworpen
worden. En genees de aarde die de engelen verdorven hebben, 7 en verkondig de
genezing van de aarde, opdat zij de pestilentie kunnen helen, en dat alle
mensenkinderen niet zullen wegkwijnen door al de geheime dingen die de 8
Wachters ontsluierd en aan hun zonen onderwezen hebben. En de gehele aarde is
verdorven geworden 9 door de werken die Azazel heeft onderwezen; schrijf hem alle
zonde toe’. En tot Gabriël zei de Heer: ‘Trek op tegen de bastaards en de
verworpenen, en tegen de kinderen der verkrachting, en vernietig (de kinderen der
verkrachting en) de kinderen van de Wachters vanuit het midden der mensen (en
veroorzaak het dat zij weggaan); zend hen de een tegen de ander, zodat zij elkaar
zullen vernietigen in de strijd, 10 want zij zullen geen lengte van dagen hebben. En
geen verzoek dat zij u zullen doen zal hun vaders terwille van hen toegestaan
worden: want zij hopen een leven tot in tijden te hebben en 11 dat elk van hen
vijfhonderd jaar zal leven’. En de Heer zei tegen Michael: ‘Ga, bind Semjeza en zijn
metgezellen, die zich met vrouwen hebben verenigd, zodat zij zich met hen hebben
bevlekt 12 in al hun onreinheid. En wanneer hun zonen elkaar hebben afgeslacht, en
zij de vernietiging van hun geliefden hebben gezien, bind hen dan vast voor zeventig
generaties in de dalen der aarde, tot op de dag van hun oordeel en bestemming, totdat
het oordeel dat 13 voor alle tijden is wordt volbracht. In die dagen zullen ze naar de
afgrond van vuur worden weggeleid: 14 en naar de pijniging en de gevangenis
waarin ze voor alle tijden opgesloten zullen worden. En wie dan ook veroordeeld en
vernietigd zal worden zal van dan af aan tezamen met hen gebonden worden tot aan
het einde van alle generaties. 15 En vernietig al de geesten van de verworpene en de
kinderen van de Wachters, omdat zij de mensheid slecht gemaakt hebben. 16
Vernietig alle slechtheid van de oppervlakte der aarde en laat elk slecht werk tot een
einde komen, en laat de inplanting van rechtvaardigheid en waarheid tevoorschijn
komen, en het zal een zegen betekenen; de werken van rechtvaardigheid en waarheid
zullen van dan af aan in waarheid en vreugde gezaaid worden.
17. En dan zullen alle rechtvaardigen ontkomen,
en zullen leven totdat ze duizende kinderen hebben verwekt,
en alle dagen van hun jeugd en hun ouderdom
zullen zij in vrede voltooien.
18 En dan zal de gehele aarde in rechtvaardigheid bebouwd worden, en zal geheel
met bomen beplant worden 19 en volledig gezegend zijn. En elk soort kostbare boom
zal erop geplant worden, en zij zullen er wijngaarden op aanleggen; en de wijngaard
die zij erop aanleggen zal wijn in overvloed voortbrengen, en wat betreft alle zaden
die erop gezaaid worden, elke maat ervan zal er duizend dragen, en elke maat olijven
zal tien persingen 20 olie voortbrengen. En gij moet de aarde reinigen van alle
verdrukking, en van alle onrechtvaardigheid, en van alle zonde, en van alle
goddeloosheid; en alle onreinheid die er op aarde begaan is 21 verwijder die van de
aarde. En alle mensenkinderen zullen rechtvaardig worden, en alle naties 22 zullen
hun toewijding schenken en zullen Mij loven, en allen zullen Mij aanbidden. En de
aarde zal gereinigd worden van al haar vervuiling, en van elke zonde, en elke
bestraffing, en elke pijniging, en ik zal die er nooit meer tegen zenden, niet van
generatie tot generatie noch tot in aller tijden. Hoofdstuk 11
1 En in die dagen zal Ik de voorraadkamers van zegening die in de hemel zijn
openen, opdat die neergezonden 2 worden over het werk en de arbeid van de
mensenkinderen. En waarheid en vrede zullen elkaar vergezellen, gedurende alle
dagen der wereld en gedurende alle mensengeneraties’. Hoofdstuk 12
1 Voordat deze dingen gebeurden werd Henoch verborgen, en geen der
mensenkinderen wist waar hij 2 verborgen was, en wat er van hem geworden was. En
zijn bezigheden hadden te maken met de Wachters, en zijn dagen waren met de
heiligen. 3 En ik Henoch was de Souverein en Koning der eeuwen aan het zegenen,
en zie! de Wachters 4 riepen mij – Henoch de schriftsteller – en zeiden tot mij:
‘Henoch, gij schriftsteller van rechtvaardigheid, ga, verklaar aan de Wachters der
hemel die de hoge hemel, de heilige eeuwige plaats, verlaten hebben en zich met
vrouwen verontreinigd hebben, en de dingen naar de wijze van de aardse kinderen
gedaan hebben, en vrouwen in bezit hebben genomen: 5 “Gijlieden hebt de aarde een
grote vernietiging toegebracht, en gij zult geen vrede noch vergeving van 6 zonde
hebben; en in dezelfde mate waarin zij genieten van hun kinderen, zullen zij het
vermoorden van hun geliefden zien, en over de vernietiging van hun kinderen zullen
zij weeklagen, en er tot in tijden hun smekingen op richten, maar genade en vrede
zullen zij niet verkrijgen”‘. Hoofdstuk 13
1 En Henoch ging en zei: ‘Azaze l, gij zult geen vrede kennen: er is een strenge
veroordeling tegen u uitgegaan 2 om u te binden; En gij zult meededogen noch
verzoek ingewilligd krijgen, vawege de onrechtvaardigheid die gij onderwezen hebt,
en vanwege alle werken der goddeloosheid 3 en onrechtvaardigheid en zonde die gij
de mensen getoond hebt’. Toen ging ik en sprak tegen hen allen 4 tezamen, en zij
waren allen bevreesd, en angst en beving maakten zich van hen meester. En zij
verzochten mij een verzoekschrift voor hen op te stellen, opdat hen vergeving
geschonken mocht worden, en hun verzoekschrift voor te lezen in de aanwezigheid 5
van de Heer der hemel. Want vanaf dat moment konden zij niet meer (met Hem)
spreken, noch hun ogen 6 naar de hemel oprichten, wegens de schaamte van hun
zonden waardoor zij vervloekt waren. Toen schreef ik hun verzoekschrift uit, en het
gebed met betrekking tot hun geesten en hun persoonlijke daden, en met betrekking
tot hun 7 verzoeken dat zij vergeving en verlenging van leven zouden mogen hebben.
En ik ging heen en zat neer bij de wateren van Dan, in het land van Dan, in het
zuidwesten van Hermon; Ik las hun verzoekschrift totdat ik 8 in slaap viel. En
ziedaar, ik kreeg een droom, en er kwamen visioenen over mij, en ik zag visioenen
van bestraffing, en een stem kwam mij verzoeken het aan de zonen van de hemel te
vertellen, en hen terecht te wijzen. 9 En toen ik wakker werd, kwam ik naar hen toe,
en zij zaten allen bij elkaar vergaderd te wenen in 10 Abelsjaïl, dat tussen Libanon en
Sirese ligt, met hun gezichten bedekt. En ik somde voor hen alle visioenen op, die ik
in mijn slaap gezien had, en ik begon de woorden der rechtvaardigheid te spreken en
de hemelse Wachters terecht te wijzen. Hoofdstuk 14
1 Het boek van de woorden der rechtvaardigheid en van de terechtwijzing van de
eeuwenoude Wachters in overeenstemming 2 met de verordening van de Heilige
Verhevene in het visioen. Ik zag in mijn slaap hetgeen ik nu vertellen zal met een
tong van vlees en de adem van mijn mond: die de Verhevene aan de mensen gegeven
heeft om 3 ermee met elkaar te overleggen en in hun hart begrip te verkrijgen. Zoals
Hij de mens heeft geschapen en hem het vermogen heeft gegeven het woord van
wijsheid te begrijpen, zo heeft Hij mij eveneens geschapen en mij het vermogen
gegeven om 4 de Wachters, de kinderen der hemel, terecht te wijzen. Ik heb het
verzoekschrift van ulieden uitgeschreven, en in mijn visioen werd het aldus duidelijk,
dat uw verzoekschrift zelfs niet tot in alle dagen der eeuwigheid ingewilligd zal
worden, en dat dit oordeel 5 uiteindelijk aan u is opgelegd: het zal niet voor u
ingewilligd worden. En van nu af aan zult gij niet meer in de hemel opstijgen tot in
alle eeuwigheid, en in de kluisters der aarde zo luidt de verordening 6 zult gij voor
alle dagen der wereld gebonden worden. Maar voordien zult gij de vernietiging van
uw geliefde zonen meemaken en gij zult geen plezier aan hen beleven, maar zij
zullen voor uw ogen omkomen 7 door het zwaard. En uw verzoekschrift ten behoeve
van hen zal niet ingewilligd worden, evenmin als die van ulieden zelf: ook al weent
en bidt gij en spreekt gij alle woorden die het geschrift bevat dat ik heb 8 geschreven.
En het visioen werd mij aldus getoond: Zie, in het visioen nodigden wolken mij uit
en was er mist die mij opriep, en de baan der sterren en lichtflitsen deden mij
spoeden en haasten, en de winden in 9 het visioen deden mij vliegen en tilden mij op,
en droegen mij ten hemel. En ik ging er binnen totdat ik langs een muur trok die uit
kristallen opgebouwd was en omgeven werd door tongen van vuur; en het begon mij
schrik aan te jagen. 10 En ik ging de tongen van vuur binnen en trok langs een groot
huis dat uit kristallen was opgebouwd; en de muren van het huis waren gelijk een
betegelde vloer uit kristallen (gemaakt), en haar fundering was 11 van kristal. Haar
bovenbouw was als het pad der sterren en lichtflitsen, en daartussen waren 12
gloeiende cherubijnen, en hun gewelf was (helder als) water. Een vlammend vuur
omgaf de muren, en haar 13 portalen gloeiden met vuur. En ik ging dat huis binnen,
en het was er heet als vuur en koud als ijs, er 14 waren geen levenstekenen
daarbinnen: vrees bedekte mij, en benauwing kreeg mij in haar greep. En terwijl ik
sidderde 15 en trilde, viel ik op mijn aangezicht. En ik kreeg een visioen. En zie! Er
was een tweede huis, groter 16 dan het vorige, en het gehele portaal stond voor mij
open, en het was uit vuurvlammen gebouwd. En in elk opzicht blonk het zo uit in
schittering en uitnemendheid en grootsheid, dat ik niet in staat ben aan ulieden haar
17 schittering en grootsheid te beschrijven. En haar vloer was van vuur, en erboven
waren lichtflitsen en het pad 18 der sterren, en haar bovenbouw was eveneens een
vlammend vuur. En ik keek en zag daarbinnen een verheven troon waarvan het
uiterlijk was als kristal, en de wielen ervan waren als de schijnende zon, en daar was
de aanblik van 19 cherubijnen. En vanonder de troon kwamen er stromen vlammend
vuur vandaan, zodat ik er niet naar kon kijken. 20 En de Grote Majesteit zat daarop,
en Zijn gewaad scheen helderder dan de zon en 21 was witter dan welke sneeuw dan
ook. Geen der engelen kon binnenkomen en Zijn gezicht aanschouwen om redenen
22 van Zijn uitnemendheid en heerlijkheid en geen vlees kon Hem aanschouwen. Het
vlammende vuur was rondom Hem, en er stond een groot vuur voor Hem, en
niemand die in de buurt was kon hem benaderen: myriaden maal 23 myriaden
stonden voor Hem, en toch had Hij geen raadgever nodig. En de meest heiligen die
24 dichtbij Hem waren gingen tegen de nacht niet weg en verlieten Hem niet. En tot
op dat moment had ik voorover gelegen op mijn gezicht, bevend: en de Heer riep mij
met zijn eigen mond, en zei tegen mij: ‘Kom hierheen, 25 Henoch, en hoor mijn
woord’. En een van de heiligen kwam naar mij toe en maakte mij wakker, en hij deed
mij opstaan en de deur naderen, en ik boog mijn gezicht omlaag. Hoofdstuk 15
1 En Hij antwoordde en zei tegen mij, en ik hoorde Zijn stem: ‘Vrees niet, Henoch,
gij rechtvaardige 2 man en schriftsteller van rechtvaardigheid: kom nader en luister
naar mijn stem. En ga, zeg tegen de wachters der hemel, die u gezonden hebben om
voor hen te bemiddelen: “Gijlieden zijt degenen die voor de mensen moet
bemiddelen, en niet de mens 3 voor u: Waarom hebt gij de hoge, heilige, en eeuwige
hemel verlaten, en bij vrouwen gele gen, en uzelf met de dochters der mensen
verontreinigd en uzelf vrouwen toegeëigend, en gelijk de kinderen 4 der aarde
gedaan, en reuzen (als uw) zonen verwekt? En ondanks dat gij heilig en geestelijk
waart, en het eeuwig leven had, hebt gij uzelf met het bloed van vrouwen
verontreinigd, en (kinderen) met het bloed dat in het vlees is verwekt, en gelijk de
mensenkinderen vlees en bloed begeerd zoals ook zij doen die doodgaan 5 en
verdwijnen. Daarom heb ik hen ook vrouwen gegeven zodat zij die zwanger konden
maken, en kinderen 6 van hen konden krijgen, opdat het hun aldus aan niets op aarde
zou ontbreken. Maar gij waart voorheen 7 geestelijk, het eeuwig leven bezittend, en
onsterfelijk voor alle generaties van de wereld. En daarom heb Ik geen vrouwen voor
u bestemd; want wat de geesten der hemel betreft, in de hemel is hun verblijfplaats. 8
En nu zullen de reuzen die voortgekomen zijn uit geest en vlees kwade geesten
genoemd worden op 9 de aarde, en op de aarde zal hun verblijfplaats zijn. Kwade
geesten zijn van hun lichamen uitgegaan, want uit mensen zijn ze geboren, maar bij
de heilige Wachters ligt hun begin en eerste oorsprong; 10 zij zullen kwade geesten
op aarde zijn, en kwade geesten zullen zij genoemd worden. En zoals de geesten van
de hemel in de hemel hun woonplaats zullen hebben, zo zullen de geesten van de
aarde, die op aarde geboren zijn, hun woonplaats op aarde hebben. 11 En de geesten
der reuzen teisteren, onderdrukken, vernietigen, vallen aan, strijden, en bewerken de
afbraak van de aarde, en veroorzaken moeilijkheden: zij nemen geen voedsel, maar
12 hongeren en dorsten desondanks, en geven beroeringen. En deze geesten zullen
tegen de mensenkinderen opstaan, en tegen de vrouwen, omdat zij van hen uitgegaan
zijn. Hoofdstuk 16
1 Vanaf de dagen van de slachting en vernietiging en dood van de reuzen, van de
zielen waarvan uit het vlees de geesten zijn weggegaan, zullen zij vernietiging
brengen zonder hun strafmaat te doen oplopen – aldus zullen zij schade toebrengen
tot aan de dag der voleinding, het grote oordeel waarin de tijd zal 2 aflopen voor de
Wachters en de goddelozen, ja, tot een volledig einde zal komen”. En nu voor wat
betreft de Wachters die u gezonden hebben om voor hen te bemiddelen, die voorheen
in de hemel waren, 3 (zeg tot hen): “Gij zijt in de hemel geweest, maar nog niet alle
mysteries waren al aan ulieden geopenbaard, en gij wist de waardeloze ervan, en
deze hebt gij in de gevoelloosheid van uw harten aan de vrouwen bekend gemaakt,
en door deze mysteries berokkenen vrouwen en mannen veel kwaad op aarde”. 4 Zeg
hen daarom: “Gij zult geen vrede kennen”‘. Hoofdstuk 17
1 En zij namen en brachten mij naar een plaats waar degenen die daar waren geleken
op vlammen vuur, 2 en die wanneer zij dat wilden het uiterlijk van mensen
aannamen. En zij brachten mij naar een plaats van duisternis, en naar een berg
waarvan 3 de top tot in de hemel reikte. En ik zag de plaatsen van de hemellichten en
de kostbaarheden van de sterren en van de donder, en het diepst der diepte waar 4
een vurige boog en pijlen met hun koker waren, en een vurig zwaard en alle
bilksemschichten. En zij namen 5 mij naar de levende wateren, en naar het vuur van
het westen, die elke gedoofde zonnester ontvangt. En ik kwam aan een rivier van
vuur, waarin het vuur als water stroomt en zich ontlaadt in de grote zee westwaards.
6 Ik zag de grote rivieren en kwam tot aan de grote rivier en tot aan de grote
duisternis, en ging 7 tot op de plaats waar geen vlees komt. Ik zag de bergen van de
duisternis van de winter en de plaats 8 waar al het water van de diepte heenvloeit. Ik
zag de mondingen van al de rivieren der aarde en de monding van de diepte. Hoofdstuk 18
1 Ik zag de kostbaarheden van alle winden: Ik zag hoe Hij daarmee de gehele
schepping bekleed had 2 en de stevige fundamenten va n de aarde. En ik zag de
hoeksteen van de aarde: Ik zag de vier 3 winden (de aarde en) het firmament van de
hemel dragen. En ik zag hoe de winden de hemelgewelfen uitstrekken, en hun
standplaats hebben tussen hemel en aarde: deze zijn de dragers 4 van de hemel. Ik
zag de winden van de hemel die de kringomloop van de zon 5 en al de sterren naar
hun posities brengt. Ik zag de winden op aarde de wolken dragen: Ik zag de 6 paden
der engelen. Ik zag aan het eind der aarde het firmament van de hemel daarboven. En
ik ging verder en zag een plaats die dag en nacht brandt, waar zeven bergen van
schitterend gesteente zijn, 7 drie daarvan naar het oosten, en drie naar het zuiden. En
wat betreft de drie naar het oosten, (een) was er van gekleurde steen, en een van
parel, en een van hyacint, en die naar het zuiden waren van rode steen. 8 Maar de
middelste reikte naar de hemel als de troon van God, van albast, en de top 9 van de
troon was van safier. En ik zag een vlammend vuur. En voorbij deze bergen 10 is een
gebied: de einden van de grote aarde: daar waren de hemelen voltooid. En ik zag een
diepe afgrond, 11 met kolommen van hemels vuur, en temidden van hen zag ik
kolommen van vallend vuur, die in afmeting hun gelijke niet hadden zowel wat
betreft 12 de hoogte, als wat betreft de diepte. En voorbij die afgrond zag ik een
plaats die geen firmament van een hemel erboven had, en geen stevig bevestigde
aarde eronder: er was geen water op, en er waren geen 13 vliegende schepselen, maar
het was een woeste en afschuwelijke plaats. Ik zag daar zeven sterren als grote
brandende bergen, 14 en toen ik naar hen informeerde, zei de engel tegen mij: ‘Deze
plaats is het einde van hemel en aarde: dit is 15 de gevangenis geworden voor de
sterren en de heerscharen. En de sterren die over het vuur heen rollen zijn degene die
de verordening van de Heer overtreden hebben aan het begin 16 van hun opkomst,
omdat deze niet op de voor hen bestemde tijden tevoorschijn kwamen. En Hij was
verbolgen over hen, en bond hen tot aan de tijd dat hun schuld voleindigd zou
worden, (zelfs) voor tienduizend jaar’. Hoofdstuk 19
1 En Uriël zei tegen mij: ‘Hier zullen de engelen verblijven die zich met vrouwen
verbonden hebben, en hun geesten die vele verschillende gedaanten aannemen
verontreinigen de mensheid en brengen hen op een dwaalspoor door hen offers te
laten brengen aan demonen als hun goden, (hier zullen zij verblijven) tot aan de dag
van het grote oordeel waarop 2 het oordeel aan hen voltrokken zal worden, totdat er
een eind aan hen gemaakt wordt. En ook de vrouwen van de engelen die 3
afgedwaald zijn zullen sirenen worden’. En alleen ik, Henoch, zag het visioen, het
einde van alle dingen: en niemand zal zien zoals ik gezien heb. Hoofdstuk 20 1 En dit zijn de namen van de heilige engelen die waken. 2 Uriël, een van de heilige engelen die gaat 3 over de wereld en over Tartarus, Rafaël, een van de heilige engelen die over de geesten van mensen gaat. 4 Raguël, een van de heilige engelen
die 5 een wreker is binnen de wereld van de hemellichten. Michaël, een 6 van de
heilige engelen, om te getuigen, hij die over het beste deel van de mensheid
aangesteld is en over chaos. Sarakwaël, 7 een van de heilige engelen, die over de
geesten aangesteld is, die in de geest zondigen. Gabriël, een van de heilige 8 engelen,
die aangesteld is over het Paradijs, de slangen en de Chrerubijnen. Remiël, een van
de heilige engelen, die God aanstelt over degenen die verheven worden. Hoofdstuk 21
1 En ik ging verder tot aan waar de dingen chaotisch waren. 2 En daar zag ik iets
afschuwelijks: Ik zag noch 3 een hemel erboven noch een stevig bevestigde aarde,
maar een chaotische en afschuwelijke plaats. En daar zag ik 4 zeven sterren van de
hemel in samengebonden, als grote bergen en brandend met vuur. Hierop 5 zei ik:
‘Wegens welke zonde zijn zij gebonden, en om welke reden zijn zij hierin
geworpen?’ Daarop zei Uriël, een van de heilige engelen, die bij mij was, en het
gezag over hen had, hij zei: ‘Henoch, waarom 6 vraagt gij daarnaar, en waarom
smacht gij naar de waarheid?’. Deze zijn een aantal van de sterren van de hemel, die
de verordening van de Heer overtreden hebben, en hier voor tienduizend jaar
gebonden zijn, totdat 7 de tijd die hen voor hun zonde is opgelegd verstreken is’. En
van daaruit ging ik naar een andere plaats, die noch afschuwelijker was dan de
vorige, en ik zag iets verschrikkelijks: een groot vuur dat daar brande en oplaaide, en
die plaats was doorkliefd tot aan de afgrond, en was vol van grote afdalende
kolommen van 8 vuur: noch de omvang en evenmin de kracht ervan kon ik overzien
of kon ik inschatten. Daarop zei ik: ‘Hoe 9 vreesinwekkend is deze plaats en hoe
afgrijzelijk om naar te kijken!’. Daarop antwoordde mij Urieël, een van de heilige
engelen die bij mij was, en zei tegen mij: ‘Henoch, waarom hebt gij zulk een vrees en
afgrijzen?’ 10 En ik antwoordde: ‘Vanwege deze vreesaanjagende plaats, en vanwege
de tentoonspreiding van pijniging’. En hij zei tegen mij: ‘Deze plaats is de gevangenis
van de engelen, en zij zullen voor tijden en tijden gevangen gehouden worden’. Hoofdstuk 22
1 En van daaruit ging ik naar een andere plaats, en de berg van graniet. 2 En er waren
vier spelonken in, diep en breed en erg glad. Hoe glad zijn de spelonken en diep en
donker is hun aanblik. 3 Daarop antwoordde Rafaël, een van de heilige engelen die
bij mij was, en zei tegen mij: ‘Deze spelonken zijn voor het doel geschapen, dat de
geesten van de zielen van de doden daarin 4 vergaderd zouden worden, ja dat alle
zielen van de mensenkinderen hier zouden samenkomen. En deze plaatsen zijn
ervoor gemaakt hen te ontvangen tot op de dag van hun oordeel en tot aan het voor
hen bestemde tijdperk, totdat het grote oordeel over hen komt’. Ik zag de geest van
een dood iemand een aanklacht maken, 5 en zijn stem verhief zich ten hemel en deed
zijn beklag. En ik vroeg aan Rafaël, de engel die bij 6 mij was, en zei tegen hem:
‘Deze geest die een aanklacht maakt, van wie is hij, wiens stem verheft zich en doet
zijn beklag ten hemel?’. 7 En hij antwoordde mij zeggende: ‘Dit is de geest die is
uitgegaan van Abel, die door zijn broer Caïn neergeslagen is, en hij maakt zijn
aanklacht tegen hem totdat zijn zaad vanaf het oppervlak der aarde verwijderd is, en
zijn zaad teniet gedaan is vanonder het zaad der mensen’. 8 Toen vroeg ik naar en ten
aanzien van al de spelonken: ‘Waarom is de een afgescheiden van de ander?’. 9 En hij
antwoordde mij en zei tegen mij: ‘Deze drie (scheidingen) zijn gemaakt opdat de
geesten van de doden gescheiden zouden zijn. En een dergelijke afscheiding is
gemaakt voor de geesten van de rechtvaardigen, met daarin de heldere bron van
water. 10 En een is er gemaakt voor de zondaars indien wanneer zij sterven en in de
aarde begraven worden het oordeel nog niet gedurende hun leven aan hen voltrokken
is. 11 Daar zullen hun geesten afgezonderd worden in een grote pijniging, tot aan de
grote dag van het oordeel en de bestraffing en kwelling van degenen die voor alle
tijden vervloekt zijn en aan wier geesten het vergolden wordt. 12 Daar zal Hij ze
voor alle tijden binden. En een dergelijke afscheiding is gemaakt voor de geesten van
degenen die hun aanklacht maken, die onthullingen doen aangaande hun vernietiging
toen zij neergeslagen werden in de dagen van de zondaars. 13 En een is er gemaakt
voor de geesten van de mensen die niet rechtvaardig waren, maar zondaars die
volkomen in overtreding waren, en in het gezelschap van de overtreders zullen zij
verkeren: maar hun geesten zullen niet neergeslagen worden op de oordeelsdag, noch
zullen zij van daaruit een opstanding krijgen’. 14 Daarop zegende ik de Heer der
heerlijkheid en zei: ‘Gezegend zij mijn Heer, de Heer der rechtvaardigheid, die voor
eeuwig regeert’. Hoofdstuk 23
1 Van daaruit ging ik naar een andere plaats ten westen 2 van de einden van de aarde.
En ik zag een brandend 3 vuur dat onafgebroken liep, en dag en nacht niet rustte in
zijn baan, maar regelmatig liep. 4 En ik vroeg zeggende: ‘Wat is dit dat niet rust?’
Daarop antwoordde mij Raguël, een van de heilige engelen die bij mij was, en zei
tegen mij: ‘Deze baan van vuur die gij gezien hebt, is het vuur in het westen dat al de
hemellichten vervolgt’. Hoofdstuk 24
1 En van daaruit ging ik naar een andere plaats op aarde, en hij toonde mij een
bergformatie van 2 vuur dat dag en nacht brande. En ik ging daar aan voorbij en zag
zeven schitterende bergen, die allen van elkaar verschilden, en de gesteenten ervan
waren schitterend en prachtig, overweldigend in zijn geheel, majestueus van uiterlijk
en gaaf aan de buitenkant: drie naar het oosten, de een rustend op de ander, en drie
naar het zuiden, de een op de ander, en diepe ruige ravijnen, waarvan geen enkele 3
een verbinding maakte met enige andere. En de zevende berg was in het midden van
deze, en hij overtrof hen 4 in hoogte, gelijkend op een troonzetel: en geurende bomen
omringden de troon. En temidden daarvan was een boom die ik nog nooit eerder
geroken had, ook was er geen tweede daarvan of geleek er een op: het had een geur
die uitzonderlijker was dan elke andere geur, en zijn bladeren en bloemen en hout
verwelken nooit: 5 en zijn vrucht is prachtig, en zijn vrucht lijkt op de dadels van een
palm. Zodoende zei ik: ‘Hoe prachtig is deze boom, en geurrijk, en zijn bladeren zijn
gaaf, en zijn bloemen erg verrukkelijk in aanschijn’. 6 Daarop antwoordde Michaël,
een van de heilige engelen die bij mij was, en die hun leider was. Hoofdstuk 25
1 En hij zei tegen mij: ‘Henoch, waarom vraagt gij mij naar de geur van de boom, 2
en waarom wenst gij de waarheid te leren?’. Daarop antwoordde ik hem zeggende: ‘Ik
wil over 3 dat alles weten, maar vooral over deze boom’. En hij antwoordde
zeggende: ‘Deze hoge berg die gij gezien hebt, waarvan de top gelijk de troon van
God is, zal Zijn troon zijn, waar de heilige Verhevene, de Heer van de Glorie, de
eewige Koning, zal zitten, wanneer Hij zal afdalen om de aarde 4 te bezoeken met
goedheid. En wat betreft deze geurige boom; het is geen sterveling toegestaan hem
aan te raken tot aan het grote oordeel, wanneer Hij wraak zal nemen op allen en alles
tot zijn voleinding zal brengen 5 voor altijd. Hij zal dan aan de rechtvaardigen en
heiligen gegeven worden. Zijn vrucht zal tot voedsel dienen voor de uitverkorenen:
hij zal overgeplant worden naar de heilige plaats, naar de tempel van de Heer, de
eeuwige Koning.
6. Dan zullen zij zich verheugen met vreugde en gelukkig zijn,
en de heilige plaats zullen zij binnengaan;
en haar geur zal in hun botten zijn,
en zij zullen voor een lang leven op aarde verblijven,
een leven zoals uw vaders leefden.
En in hun dagen zal geen verdriet of pestilentie,
geen kwelling of onvoorziene gebeurtenis hen beroeren’.
7 Daarop zegende ik de God der heerlijkheid, de eeuwige Koning, die zulke dingen
voor de rechtvaardigen heeft bereid, en ze geschapen heeft en belooft heeft ze aan
hen te geven. Hoofdstuk 26
1 En ik ging van daaruit naar het midden van de aarde, en ik zag een gezegende
plaats waar 2 bomen waren, waarvan de takken (ook los van de boom) goed en in
bloei blijven. En daar zag ik een heilige berg, 3 en onder aan de berg aan de oostkant
ervan was een stroom en deze vloeide naar het zuiden. En ik zag tegen het oosten een
andere berg hoger dan deze, en tussen hen in een diep en nauw 4 ravijn: er liep ook
een stroom door onder de berg langs. En naar het westen daarvan was er weer een
andere berg, lager dan de vorige en niet verheven, en een diep en droog ravijn daar
tussenin: 5 en een ander diep en droog ravijn was er aan de uiteinden van de drie
bergen. En al de ravijnen waren diep en smal, uit graniet (gevormd), en er waren
geen bomen op geplant. 6 En ik verwonderde mij over de rotsen, en ik verwonderde
mij over het ravijn, ja, ik verwonderde mij zeer. Hoofdstuk 27
1 Daarop zei ik: ‘Voor welk doel dient dit gezegende land, dat geheel met bomen
gevuld is, en dit 2 vervloekte dal daartussen?’. Daarop antwoordde Uriël, een van de
heilige engelen die bij mij was, en zei: ‘Dit vervloekte dal is voor degenen die voor
eeuwig vervloekt zijn: Hier zullen alle vervloekten bij elkaar vergaderd worden die
zich met hun lippen tegen de Heer uiten in onbetamelijke woorden en vermetele
dingen over Zijn heerlijkheid spreken. Hier zullen zij bij elkaar vergaderd worden, en
hier 3 zal de plaats van hun oordeel zijn. In het laatst der dagen zal er over hen de
tentoonspreiding van het rechtvaardige oordeel komen in aanwezigheid van de voor
eeuwig gerechtvaardigden; hier zullen de begenadigden de Heer der heerlijkheid, de
eeuwige Koning, zegenen. 4 In de dagen van het oordeel over de eerder genoemden,
zullen zij Hem zegenen voor zijn genade in overeenstemming waarmee 5 Hij (hun
lot) aan hen heeft toegewezen’. Daarop zegende ik de Heer der heerlijkheid en
verkondigde zijn heerlijkheid en loofde Hem in verheerlijking. Hoofdstuk 28
1 En van daaruit ging ik oostwaards, naar het midden van de bergformatie van de
woestijn, 2 en zag ik een verlaten wildernis vol met bomen en planten. En water
welde er op van bovenuit. 3 Ruisend als een omvangrijke waterstroom die naar het
noord-westen vloeide en wolken en dauw veroorzaakte dat naar alle kanten afdaalde. Hoofdstuk 29
1 En van daaruit ging ik naar een andere plaats in de woestijn, en naderde tot de
oostkant van deze bergformatie. 2 En daar zag ik aromatische bomen de geur van
wierook en mirre uitwasemen, en de bomen geleken ook op de amandelboom. Hoofdstuk 30
1 En aan deze voorbij ging ik verder 2 naar het oosten, en zag ik een andere plaats,
een dal (vol) met water. 3 En daarin was een boom en het odeur(?) van geurige
bomen zoals de mastik. En op de hellingen van die dalen zag ik geurige kaneel. En
aan deze voorbij ging ik verder naar het oosten. Hoofdstuk 31
1 En ik zag andere bergen, en daartussen bevonden zich bosschages waaruit nectar
vloeide, 2 die sarara(?) en galbanum genoemd wordt. En aan deze bergen voorbij zag
ik een andere berg, naar het oosten van de einden der aarde, met daarop aloë-bomen,
en al deze bomen waren vol etherische olie(?) 3 zoals bij de amandelbomen. En
wanneer men die brande, rook die verfijnder dan enig andere geurige odeur. Hoofdstuk 32
1 En na deze geurige odeurs, terwijl ik in de richting van het noorden over de bergen
heen keek, zag ik zeven bergen vol eerste keus nardus en geurige bomen en kaneel en
peper. 2 En van daaruit ging ik over de toppen van al deze bergen, verder naar het
oosten van de aarde, en passeerde de zee van Erythrea en ging daar ver vandaan, en
kwam voorbij aan de engel Zotiël. En ik kwam tot aan de tuin der rechtvaardigheid, 3
en (zag) vanuit de verte bomen in grotere aantallen en statiger en twee bomen
daarvan waren zeer groot, mooi, majestueus en overweldigend, en (ik zag) de boom
der kennis, die door het eten van het fruit iemand grote wijsheid doet kennen. 4 Die
boom is in hoogte gelijk aan de pijnboom(?), en zijn bladeren lijken op die van de
carob(?)boom: en zijn fruit 5 is als de trossen van de wijnrank, heel prachtig: en de
geur van de boom dringt tot in de verte door. 6 Daarop zei ik: ‘Wat is die boom
prachtig, en wat is zijn uiterlijk aantrekkelijk!’ Daarop antwoordde mij Rafaël, de
heilige engel die bij mij was, en zei: ‘Dit is de boom der wijsheid, waarvan uw
voorvader en voormoeder, die er eerder dan u waren, gegeten hebben, en zij leerden
de wijsheid kennen en hun ogen werden geopend, en zij kwamen te weten dat zij
naakt waren, en zij werden uit de tuin verdreven’. Hoofdstuk 33
1 En van daaruit ging ik naar de einden der aarde en zag daar drie grote dieren, en elk
daarvan verschilde van de ander; en (ik zag) vogels die ook verschilden in uiterlijk en
schoonheid en zang, de een verschillend van de ander. En ten oosten van die dieren
zag ik de einden der aarde waarop de hemel rust, 2 en waar zich de hemelpoorten
openen. En ik zag hoe de sterren van de hemel tevoorschijn komen, 3 en ik telde de
poorten waar zij doorheen gaan, en schreef al hun uitgangen op, voor elke
afzonderlijke ster apart, volgens hun aantal en hun namen, hun banen en hun posities,
4 en hun tijden en hun maanden, zoals Uriël de heilige engel die bij mij was dat aan
mij liet zien. Hij toonde mij alle dingen en schreef ze voor mij op: ook hun namen
schreef hij voor mij op, en hun wetmatigheden en hun constellaties. Hoofdstuk 34
1 En van daaruit ging ik noordwaards naar de einden der aarde, en daar zag ik een
groots en 2 majestueus ontwerp aan de einden van de gehele aarde. En hier zag ik
drie hemelpoorten geopend in de hemel: uit elk van hen kwam een noorderwind
vandaan: wanneer zij blazen is er kou, hagel, ijzel, sneeuw, dauw en regen. En uit
een van de poorten blazen zij ten goede, maar wanneer zij door de andere twee
poorten blazen, is het met geweld en beroering op de aarde, en zij blazen krachtig. Hoofdstuk 35
1 En van daaruit ging ik westwaards naar de einden der aarde, en zag daar drie
hemelpoorten zich openen, zoals ik dat in het oosten gezien had, hetzelfde aantal
poorten, en hetzelfde aantal uitgangen. Hoofdstuk 36
1 En van daaruit ging ik naar het zuiden naar de einden der aarde, en za g daar drie
geopende hemelpoorten: 2 en daar vandaan komt er dauw, regen en wind. En van
daaruit ging ik naar het oosten van de einden van de hemel, en zag hier de drie
oosterlijke hemelpoorten geopend met kleine poorten daarboven. 3 Door elk van
deze kleine poorten gaan de sterren der hemel heen en doorlopen hun baan naar het
westen over het pad dat hen getoond wordt. En even vaak als dat ik zag, zegende ik
steeds de Heer der heerlijkheid, en ik bleef de Heer der heerlijkheid zegenen die
grootse en majestueuze wonderen tot stand gebracht heeft, om de grootsheid van Zijn
werk te tonen aan de engelen en de geesten en aan de mensen, opdat zij Zijn werk en
Zijn gehele schepping zouden loven: opdat zij het werk van Zijn almacht zouden zien
en het grootse werk van Zijn handen zouden loven en Hem voor eeuwig zouden
zegenen. DE GELIJKENISSEN Hoofdstuk 37
1 Het tweede visioen dat hij zag, het visioen van wijsheid, dat Henoch de zoon van
Jered, de zoon 2 van Mahalalel, de zoon van Kenan, de zoon van Enos, de zoon van
Seth, de zoon van Adam, zag. En dit is het begin van de woorden van wijsheid voor
het spreken waarvan ik mijn stem verhief en tot degenen die op aarde verblijven zeg:
Hoort, gij mensen uit vroegere dagen, en ziet, gij die later komt, de woorden van de
Heilige 3 die ik zal spreken in het aanschijn van de Heer der Geesten. Het zou beter
zijn (deze enkel) voor te leggen aan de mensen uit vroegere dagen, maar zelfs aan
degenen die later komen zullen wij niet het begin van wijsheid onthouden. 4 Tot aan
de dag van vandaag is er nog nooit een dergelijke wijsheid gegeven door de Heer der
Geesten als die ik overeenkomstig mijn inzicht ontvangen heb naar het welbehagen
van de Heer der Geesten door wie het deelhebben aan 5 het leven tot in tijden mij
gegeven is. Nu werden er drie gelijkenissen aan mij meegedeeld, en ik verhief mijn
stem en weidde er over uit aan hen die op aarde verblijven.
Hoofdstuk 38
De eerste gelijkenis.
1. Wanneer de gemeente der rechtvaardigen zal verschijnen,
en zondaars voor hun zonden veroordeeld gaan worden,
en van het oppervlak der aarde worden verdreven;
2. En wanneer dé Rechtvaardige zal verschijnen voor de ogen van de
rechtvaardigen,
wier uitverkoren werken de Heer der Geesten aanhangen,
en het licht zal schijnen over de rechtvaardigen en de uitverkorenen die op de
aarde verblijven;
Waar zal dan de verblijfplaats der zondaars zijn,
en waar de rustplaats van hen die de Heer der Geesten verworpen hebben?
Het zou beter voor hen geweest zijn indien zij nooit geboren waren.
3. Wanneer de geheimen der rechtvaardigen geopenbaard zullen worden en de
zondaars veroordeeld,
en de goddelozen verdreven vanuit het midden der rechtvaardigen en
uitverkorenen;
4. Vanaf die tijd zullen degenen die de aarde in bezit hebben nie t langer machtig
en verheven zijn,
en zij zullen niet in staat zijn het aangezicht van de heilige te aanschouwen.
Want de Heer der Geesten heeft zijn licht laten schijnen,
op het aangezicht van de heilige, de rechtvaardige, en de uitverkorene.
5. Dan zullen de koningen en de machthebbers vergaan,
en in handen van de rechtvaardige en heilige gegeven worden.
En van dan af aan zal geen (van hen) nog voor zichzelf genade (kunnen)
zoeken bij de Heer der Geesten,
omdat er een eind aan hun leven is gekomen.
Hoofdstuk 39
1 En het (geschiedde) in die dagen dat er bevoorrechte en geheiligde kinderen uit de
2 hoge hemel (kwamen), en hun zaad werd één met dat der mensenkinderen. En in
die dagen ontving Henoch berichten van drift en toorn, en berichten van onrust en
uitzinnigheid. “En het zal hen niet toegestaan worden genade te verkrijgen”, zei de
Heer der Geesten.
3. En in die dagen droeg een wervelwind mij van de aarde omhoog,
en zette mij neer aan het einde der hemelen.
4. En daar zag ik een ander visioen,
de verblijfplaats van de Heilige,
en de rustplaatsen der rechtvaardigen.
Hier zagen mijn ogen hun verblijven bij Zijn rechtvaardige engelen,
en hun rustplaatsen bij de Heilige.
5. En zij smeekten en bemiddelden en baden voor de mensenkinderen,
en voor hen vloeide rechtvaardigheid als water,
en genade als de dauw over de aarde:
zo is dit in hun midden voor altijd en eeuwig.
6. En op die plaats zagen mijn ogen dé Uitverkorene in zijn rechtvaardigheid en
geloof,
en ik zag zijn verblijfplaats onder de vleugels van de Heer der Geesten.
En rechtvaardigheid zal in zijn dagen overheersen,
en van de rechtvaardigen en uitverkorenen zullen er ontelbaar velen voor
Hem staan voor altijd en eeuwig .
7. En al de rechtvaardigen en uitverkorenen zullen in zijn aanschijn sterk als
vlammende lichten zijn,
en hun monden zullen vol zegeningen zijn.
En hun lippen prijzen de naam van de Heer der Geesten,
en aan rechtvaardigheid zal het in zijn aanschijn nooit ontbreken.
8. Daar wenste ik te verblijven,
en mijn geest verlangde naar die verblijfplaats:
En voordien is daar mijn deel al geweest,
want zo is het aangaande mij tot stand gebracht in het aanschijn van de Heer
der Geesten.
9 In die dagen loofde en prijsde ik de naam van de Heer der Geesten met zegeningen
en lofprijzingen, omdat Hij mij bestemd had voor zegen en glorie overeenkomstig
het welbehagen van de Heer de Geesten. 10 Voor een lange tijd beschouwden mijn
ogen die plaats, en ik zegende Hem en loofde Hem, zeggende: “Gezegend is Hij, en
moge Hij gezegend worden vanaf het begin en voor altijd nadien. 11 En er komt voor
Hem geen einde. Hij weet al voordat de wereld geschapen werd wat er voor eeuwig
is en wat er 12 van generatie tot generatie zal zijn. Zij die nooit slapen zegenen U: zij
staan voor Uw glorie en zegenen, loven, en prijzen U, zeggende: ‘Heilig, heilig,
heilig, is de Heer der Geesten: Hij vult de aarde met geesten.'” 13 En hier zagen mijn
ogen al diegenen die nooit slapen: zij staan voor Hem en zegenen en zeggen:
“Gezegend zijt Gij, en gezegend is de naam van de Heer voor altijd en eeuwig”. En
mijn zicht werd veranderd, want ik kon hen niet langer meer aanschouwen.
Hoofdstuk 40
1 En daarna zag ik duizende duizenden en tienduizend maal tienduizenden, ik zag
een menigte die niet te tellen of in te schatten was, en die stond voor de Heer der
Geesten. 2 En aan de vier zijden van de Heer der Geesten zag ik vier wezens,
verschillend van diegenen die nooit slapen, en ik leerde hun namen: want de engel
die mij begeleidde maakte mij hun namen bekend, en toonde mij al de verborgen
dingen. 3 En ik hoorde de stemmen van die vier wezens toen zij lofprijzingen uitten
voor de Heer der glorie. 4 De eerste stem zegent de Heer der Geesten voor altijd en
eeuwig. 5 En de tweede stem hoorde ik dé Uitverkorene zegenen en de uitverkorenen
die de Heer der Geesten aanhangen. 6 En de derde stem hoorde ik bidden en
bemiddelen voor degenen die op aarde verblijven en verzoeken doen in naam van de
Heer der Geesten. 7 En ik hoorde de vierde stem de Satans afweren en hen verbieden
om voor de Heer der Geesten te komen 8 om degenen die op aarde verblijven te
beschuldigen. Daarna vroeg ik de engel van vrede die mij begeleidde, die mij alle
verborgen dingen toonde: “Wie zijn deze vier wezens die ik gezien heb 9 en wier
woorden ik gehoord en op schrift gesteld heb?” En hij zei tot mij: “De eerste is
Michaël, de barmhartige en langdurig beproefde: en de tweede, die aangesteld is over
alle kwalen en alle verwondingen van de mensenkinderen, is Rafaël: en de derde, die
aangesteld is over alle machten, is Gabriël: en de vierde, die is aangesteld over het
berouw dat tot hoop leidt voor degenen die eeuwig leven beërven, wordt Fanuël
genoemd”. 10 En dezen zijn de vier engelen van de Heer der Geesten en de vier
stemmen die ik in die dagen hoorde.
Hoofdstuk 41
1 En daarna zag ik al de geheimen van de hemelen, en hoe het koninkrijk is
onderverdeeld, en hoe de daden van mensen op een weegschaal gewogen worden. 2
En daar zag ik de woonplaatsen van de uitverkorene en de woonplaatsen van de
heilige, en mijn ogen zagen hoe daar al de zondaars vandaan verdreven worden, die
de naam van de Heer der Geesten verwerpen en weggesleept worden: en zij konden
er geen leefplaats verkrijgen vanwege de bestraffing die van de Heer der Geesten
uitgaat. 3 En daar zagen mijn ogen de geheimen van de bliksem en van de donder, en
de geheimen van de winden, hoe die zich splitsen om over de aarde te blazen, en de
geheimen van de wolken en de dauw, en daar zag ik 4 waar vandaan ze op die plaats
uitgaan en waar vandaan ze de stoffelijke aarde verzadigen. En daar zag ik gesloten
kamers van waaruit de winden zich splitsen, de kamer van de hagel en winden, de
kamer van de mist en van de wolken, en het wolkendek daarvan zweeft over de aarde
uit vanaf het 5 begin van de wereld. En ik zag de kamers van de zon en maan, waar
zij vanuit gaan en waarnaar zij terugkomen, en hun glorierijke terugkeer, en hoe de
ene uitmunt boven de andere, en de omloopbaan van hun standplaats, en hoe zij hun
omloopbaan niet verlaten, en zij breiden hun omloopbaan niet uit en zij krimpen hun
omloopbaan niet in, en zij vertrouwen op elkaar in overeenstemming met de eed
waardoor zij 6 aan elkaar gebonden zijn. En eerst gaat de zon op weg en doorkruist
zijn baan overeenkomstig het gebod van de Heer der Geesten, en oppermachtig is
Zijn naam voor altijd en eeuwig. 7 En daarna zag ik het verborgen en het zichtbare
pad van de maan, en zij voltooit de baan van haar pad op die plaats bij dag en bij
nacht, de ene aan de andere een tegengestelde positie in acht nemend voor de Heer
der Geesten.
8. En zij danken en prijzen en rusten niet;
want dank te betuigen is de rust voor hen.
Omdat de zon meermaals verandert tot een zegen of een vloek,
en de baan van het pad van de maan licht is voor de rechtvaardigen,
maar duisternis voor de zondaars in naam van de Heer,
Die een scheiding heeft gemaakt tussen het licht en de duisternis,
en die de geesten der mensen verdeelde,
en de geesten van de rechtvaardigen sterkte,
in naam van Zijn rechtvaardigheid.
9 Want geen engel verijdelt en geen macht is in staat te verijdelen; want Hij stelt een
rechter aan over hen allen en Hij oordeelt allen in zijn aanschijn.
Hoofdstuk 42
1. Wijsheid vond niet de plaats waar zij kon verblijven,
waarna haar een verblijfplaats werd toegewezen in de hemelen.
2. Wijsheid ging weg om haar verblijf onder de mensenkinderen te maken,
en vond er geen verblijfplaats.
Wijsheid keerde terug naar haar plaats,
en nam haar plaats tussen de engelen.
3. En onrechtvaardigheid ging weg uit haar kamers.
Die ze niet zocht vond ze,
en verbleef bij hen;
Als regen in een woestijn,
en dauw in een dor land.
Hoofdstuk 43
1 En ik zag andere lichtschijnselen en de sterren van de hemel, en ik zag hoe Hij hen
allen bij hun naam riep 2 en zij luisterden naar Hem. En ik zag hoe zij in een eerlijke
weegschaal gewogen werden naar de omvang van hun licht. (Ik zag) hun
ruimtespanne en de dag van hun opkomst, en hoe hun omwenteling een lichtschijnsel
veroorzaakt. En (ik zag) hun omwentelingen overeenkomstig 3 het aantal engelen, en
hoe zij op elkaar blijven vertrouwen. En ik vroeg de engel die mij begeleidde, 4 die
mij toonde wat verborgen was: “Wat zijn deze?” En hij zei tot mij: “De Heer der
Geesten heeft aan u hun figuurlijke betekenis getoond: deze zijn de namen van de
heiligen die op de aarde verblijven en geloof tonen in de naam van de Heer der
Geesten voor altijd en eeuwig”.
Hoofdstuk 44
En ik zag een andere bijzonderheid met betrekking tot de lichtschijnselen: hoe enkele
van de sterren opkomen en lichtschijnselen worden, en niet in hun nieuwe gedaante
verder kunnen gaan.
Hoofdstuk 45
1 En dit is de tweede gelijkenis betreffende degenen die de aanwezigheid van de
heiligen en de naam van de Heer der Geesten verwerpen.
2. En naar de hemel zullen zij niet opstijgen,
en op aarde zullen zij niet blijven:
zo zal het lot zijn van de zondaars,
die de naam van de Heer der Geesten verworpen hebben,
en die daarom bewaard worden voor de dag van beproeving en verdrukking.
3. Op die dag zal Mijn Uitverkorene op de troon van glorie zitten,
en zal hun werken onderzoeken.
En voor degenen die Mijn glorierijke naam hebben aangeroepen:
er zullen ontelbare plaatsen van rust voor hen zijn.
4. En hun zielen zullen zich sterken in hen wanneer zij mijn uitverkorenen zien:
dan zal Ik mijn Uitverkorene onder hen laten verblijven.
5. En Ik zal de hemel veranderen en tot een eeuwige zegen en tot licht maken,
en Ik zal de aarde veranderen en tot een zegen maken:
en Ik zal mijn uitverkorenen erop laten verblijven,
maar de zondaars en kwaaddoeners zullen er hun voet niet op zetten.
6. Want Ik heb mijn rechtvaardigen voorzien van en vervuld met vrede,
en hen voor mijn aangezicht laten verblijven.
Maar voor de zondaars dreigt er een van Mij afkomstig oordeel,
zodat Ik hen zal vernietigen van het oppervlak der aarde.
Hoofdstuk 46
1 En daar zag ik Een die een hoofd van dagen had, en Zijn hoofd was wit als wol. En
bij Hem was een ander wezen, wiens gelaat het uiterlijk van een mens had, en zijn
gezicht was vol van goedgunstigheid, zoals die van de heilige engelen. 2 En ik vroeg
aan de engel die mij begeleidde en mij alle verborgen dingen toonde, aangaande die
Zoon des Mensen, wie hij was, waar hij vandaan kwam, en waarom hij de Hoofd van
Dagen vergezelde? 3 En hij antwoordde en zei tegen mij: dit is de Zoon des Mensen
die rechtvaardigheid heeft, bij wie rechtvaardigheid verblijft, en die alle schatten van
wat verborgen is openbaart. Want de Heer der Geesten heeft hem verkozen, en zijn
deel heeft de voorkeur voor de Heer der Geesten in oprechtheid voor eeuwig.
4. En deze Zoon des Mensen die gij gezien hebt,
zal de koningen en de machthebbers van hun zetels doen opstaan,
en zal de regeringen der geweldenaren ontbinden,
en de tanden der zondaars breken.
5. Omdat zij Hem niet verheerlijken en lofprijzen,
en evenmin nederig erkennen uit welke bron hen een koninkrijk was
toebedeeld.
En hij zal de vermelding van de geweldenaren omlaag halen,
en zal hen van schaamte vervullen.
6. En duisternis zal hun verblijfplaats zijn,
en wormen zullen een bed voor hen zijn.
En zij zullen niet de hoop verkrijge n om van hun bed op te staan,
omdat zij de naam van de Heer der Geesten niet verheerlijken.
7. En dezen zijn degenen die zich een oordeel over de sterren van de hemel
aanmeten,
en hun handen tegen de Allerhoogste verheffen,
en de aarde waar zij op verblijven vertreden.
En al hun daden spreiden onrechtvaardigheid ten toon,
en hun macht berust op hun rijkdom,
en hun geloof is bij de goden die zij met hun eigen handen gemaakt hebben.
8. En zij verwerpen de naam van de Heer der Geesten,
en zij vervolgen de huizen van zijn gemeenten,
en de getrouwen die de naam van de Heer der Geesten aanhangen.
Hoofdstuk 47
1 En in die dagen zal het gebed van de rechtvaardigen omhoog zijn gestegen en (zal)
het bloed van de rechtvaardige vanuit de aarde tot de Heer der Geesten (hebben
geroepen). 2 In die dagen zullen de heiligen die boven in de hemel verblijven zich in
één stem verenigen, en smeken en bidden, en danken en de naam van de heer der
Geesten zegenen, ten behoeve van het bloed van de rechtvaardigen dat vergoten is,
en opdat het gebed van de rechtvaardigen niet tevergeefs was voor de Heer der
Geesten, opdat hen recht gedaan moge worden en zij niet voor altijd hoeven te lijden.
3 In die dagen zag ik de Hoofd van Dagen toen Hij op de troon van zijn glorie ging
zitten, en de boeken van de levenden werden voor hem geopend, en heel zijn
legerschare die in de hemel boven is en al zijn raadslieden stonden voor hem. En de
harten van de heiligen werden met vreugde vervuld, omdat het (volledig) aantal
rechtvaardigen geofferd was, en het gebed van de rechtvaardigen gehoord was, en het
bloed van de rechtvaardigen (gesproken had) voor de Heer der Geesten.
Hoofdstuk 48
1 En op die plaats zag ik de bron der rechtvaardigheid, die onuitputtelijk was. En er
omheen waren vele bronnen va n wijsheid. En alle dorstigen dronken ervan en
werden met wijsheid vervuld. En hun omgang was met de rechtvaardige, de heilige
en de uitverkorene. 2 En in dat uur werd er aan de Zoon des Mensen een naam
toegekend in de aanwezigheid van de Heer der Geesten; zijn naam voor het aanschijn
van de Hoofd van Dagen.
3. Ja, voordat de zon en de tekenen werden geschapen,
voordat de sterren van de hemel gemaakt werden,
werd hem een naam toegekend voor de Heer der Geesten.
4. Hij zal een staf zijn voor de rechtvaardigen, waarop zij kunnen leunen om
niet te vallen.
En hij zal het licht der natiën zijn,
en de hoop voor hen die verontrust zijn in hun hart.
5. En die op aarde verblijven zullen neerbuigen en voor hem aanbidden,
en zullen met zang de Heer der Geesten prijzen en zegenen en vieren.
6. En om deze reden werd hij verkozen en vanwege Hem verborgen,
voordat de wereld geschapen werd, voordat de tijd er was.
7. En door de wijsheid van de Heer der Geesten is hij geopenbaard aan de
heilige en rechtvaardige;
Want Hij heeft hun deel voor de rechtvaardigen bewaard,
omdat zij deze wereld van onrechtvaardigheid hebben gehaat en veracht,
en al haar werken en wegen hebben gehaat, in de naam van de Heer der
Geesten.
Want in zijn naam worden zij gered,
en naar zijn welbehagen zal alles zich ten aanzien van hun leven voltrekken.
8. In die dagen zal de vermelding van de koningen der aarde omlaag gehaald
worden,
tesamen met de geweldenaren die het land bezitten vanwege de sterkte van
hun hand.
Want op de dag van hun smart en kwelling zullen zij niet in staat zijn zich te
redden.
En ik zal hen in handen geven van mijn uitverkorene,
als stro in het vuur zullen zij branden voor het aangezicht van de heilige,
als lood in het water zullen zij zinken voor het aangezicht van de
rechtvaardige,
en er zal nooit meer enig spoor van hen gevonden worden.
9. En op de dag van hun ellende zal er rust voor de aarde zijn,
en zij zullen hen zien vallen en niet wederom zien opstaan.
Want zij hebben de Heer der Geesten en zijn Gezalfde verworpen.
Moge de naam van de Heer der Geesten gezegend worden. Hoofdstuk 49
1. Want wijsheid wordt als water uitgegoten,
en zijn heerlijkheid zal nooit meer falen.
2. Want hij is machtig in alle geheimen der rechtvaardigheid.
En onrechtvaardigheid zal als een schaduw verdwijnen,
en geen vervolg meer hebben.
Want dé Uitverkorene staat voor de Heer der Geesten.
en zijn glorie is voor altijd en eeuwig,
en zijn macht tot in alle generaties.
3. En in hem verblijft de geest van wijsheid,
en de geest die inzicht verschaft,
en de geest van begrip en van macht,
en de geest van hen die in rechtvaardigheid ontslapen zijn.
4. En hij zal de verborgen dingen oordelen,
en niemand zal voor zijn aangezicht een leugenachtig woord kunnen uiten.
Want hij is dé Uitverkorene voor de Heer der Geesten, overeenkomstig zijn
welbehagen. Hoofdstuk 50
1. En in die dagen zal er een verandering voor de heilige en uitverkore
plaatsvinden,
en het licht van dagen zal bij hen verblijven.
En glorie en eer zal zich naar de heilige wenden,
op de dag van beroering waarop kwaad zich zal hebben opgespaard tegen de
zondaars.
2. En de rechtvaardigen zullen zegevieren in naam van de Heer der Geesten,
en hij zal de anderen er getuige van doen zijn,
opdat zij berouw mogen hebben,
en afstand mogen nemen van de werken van hun handen.
3. Zij zullen in de naam van de Heer der Geesten niet geëerd worden,
toch zullen zij door Zijn naam gered worden.
En de Heer der Geesten zal medelijden met hen hebben,
want zijn mededogen is groot.
4. En ook is Hij rechtvaardig in zijn oordeel,
en in de aanwezigheid van zijn glorie zal onrechtvaardigheid zich niet kunnen
handhaven.
5. Door zijn oordeel zal de onberouwvolle voor zijn aanschijn verdwijnen,
en Ik zal van dan af aan geen genade meer met hen hebben, zegt de Heer der
Geesten. Hoofdstuk 51
1. En in die dagen zal de aarde datgene teruggeven wat aan haar is
toevertrouwd,
en ook sjeool zal hetgene teruggeven dat zij ontvangen heeft,
en tartarus zal hetgene teruggeven dat zij bezit.
2. Want in die dagen zal de Uitverkorene opstaan,
en hij zal de rechtvaardigen en heiligen onder hen uitkiezen,
want de dag is nabij gekomen dat zij gered moeten worden.
3. En in die dagen zal de Uitverkorene op Mijn troon zitten,
En zijn mond zal alle geheimen van wijsheid en raad naar voren brengen;
want de Heer der Geesten heeft hem dat toebedeeld en heeft hem verheerlijkt.
4. En in die dagen zullen de bergen opspringen als rammen,
en ook de heuvels zullen huppelen als lammeren voldaan van melk,
en de gezichten van de engelen in de hemel zullen met vreugde oplichten.
5. En de aarde zal zich verheugen,
en de rechtvaardigen zullen er verblijven,
en de uitverkorenen zullen er op wandelen. Hoofdstuk 52
1 En na die dagen op die plaats waar ik alle visioenen gezien had van wat verborgen
is 2 – want ik was door een wervelwind weggedragen en naar het Westen gevoerd –
zagen mijn ogen daar al de geheime dingen van de hemel die er moeten komen: een
berg van ijzer, en een berg van koper, en een berg van zilver, en een berg van goud,
en een berg van zacht metaal, en een berg van lood. 3 En ik vroeg aan de engel die
mij begeleidde, zeggende: “Wat zijn deze dingen die ik in het geheim gezien heb?” 4
En hij zei tot mij: “Al deze dingen die gij gezien hebt zullen in dienst staan van de
heerschappij van Zijn Gezalfde, zodat hij invloedrijk en machtig zal zijn op de
aarde”. 5 En die engel van vrede antwoordde, mij zeggende: “Wacht nog even, en er
zullen aan u alle geheimen geopenbaard worden, die de Heer der Geesten omgeven –
6. En deze bergen die uw ogen gezien hebben,
de berg van ijzer, en de berg van koper, en de berg van zilver,
en de berg van goud, en de berg van zacht metaal, en de berg van lood;
Deze zullen alle in de aanwezigheid van de Uitverkorene,
zijn als was (dat wegsmelt) voor het vuur,
en als het water dat va n bovenaf wegspoelt,
en zij zullen machteloos onder zijn voeten komen.
7. En in die dagen zal het geschieden dat geen ervan gered zal worden,
niet door het goud, en evenmin door het zilver.
En geen zal kunnen ontsnappen.
8. En er zal geen ijzer voor het oorlogvoeren zijn,
evenmin zal iemand zich met een borstplaat kunnen bekleden.
Brons zal nutteloos blijken,
en tin zal niet meer bruikbaar worden geacht,
en aan lood zal men geen behoefte meer hebben.
9. En al deze dingen zullen van het oppervlak der aarde vernietigd (en
weggedaan) worden,
wanneer de Uitverkorene zal verschijnen voor het aangezicht van de Heer der
Geesten”. Hoofdstuk 53
1 Daar zagen mijn ogen een diepe vallei met open toegangen, en allen die op de
aarde en op zee en op de eilanden verblijven zullen hem giften en gaven en
gedenktekens brengen, maar die diepe vallei zal niet vol raken.
2. En hun handen begaan wetteloze daden,
en de zondaars verslinden allen die zij wetteloos onderdrukken;
Toch zullen de zondaars vernietigd worden voor het aangezicht van de Heer
der Geesten,
en zij zullen van het oppervlak der aarde verbannen worden,
en zij zullen voor altijd en eeuwig vergaan.
3 Want daar zag ik alle engelen der bestraffing aanwezig en alle instrumenten van
Satan in gereedheid brengen. 4 En ik vroeg aan de engel van vrede die mij
begeleidde: “Voor wie zijn zij deze instrumenten aan het toebereiden?” 5 En hij zei
tot mij: “Zij bereiden deze voor de koningen en machtigen der aarde, zodat die
erdoor vernietigd kunnen worden. 6 En daarna zal de Rechtvaardige Uitverkorene het
huis van zijn gemeente doen opkomen: van dan af aan zullen zij niet meer
tegengestaan worden uit naam van de Heer der Geesten.
7. En deze bergen zullen voor zijn rechtvaardigheid niet in stand blijven gelijk
de aarde,
maar de heuvels zullen als een waterfontein worden,
en de rechtvaardigen zullen rust vinden van de onderdrukking der zondaars”. Hoofdstuk 54
1 En ik keek en wendde mij tot een ander deel van de aarde, en zag daar een diepe
vallei met brandend vuur. 2 En zij brachten de koningen en de machtigen en
begonnen hen in deze diepe vallei te werpen. 3 En daar zagen mijn ogen hoe zij hier
hun instrumenten maakten: ijzeren ketenen van een onmetelijk gewicht. 4 En ik
vroeg aan de engel van vrede die mij begeleidde, zeggende: “Voor wie worden deze
ketenen bereid?” 5 En hij zei tegen mij: “Deze worden gereed gemaakt voor de
heerscharen van Azazel, zodat zij hen gevangen kunnen nemen en in de afgrond van
volledige vervloeking kunnen werpen, en zij zullen hun klauwen met ruwe stenen
bedekken, zoals de Heer der Geesten het bevolen heeft. 6 En Michaël en Gabriël en
Rafaël en Fanuël zullen hen gevangen nemen op de grote dag, en hen op die dag in
de brandende oven werpen, zodat de Heer der Geesten wraak over hen kan
uitoefenen voor hun onrechtvaardigheid, omdat zij zich aan Satan hebben
onderworpen en degenen die op aarde verblijven hebben doen afdwalen. 7 En in die
dagen zal de bestraffing door de Heer der Geesten komen, en Hij zal alle kamers met
water openen, die boven het uitspansel zijn, en die beneden het aardoppervlak zijn. 8
En alle wateren zullen met de wateren verenigd worden: dat wat boven het uitspansel
staat vormt het mannelijke, 9 en het water dat onder het oppervlak is vormt het
vrouwelijke. En zij zullen allen vernietige n die 10 op aarde verblijven en die onder
de uiteinden van het firmament verblijven. En wanneer zij de onrechtvaardigheid die
zij op aarde bedreven hebben onder ogen hebben gezien, dan zullen zij daarmee
vergaan. Hoofdstuk 55
1 En daarna kreeg de Hoofd va n Dagen spijt en zei: “Tevergeefs heb ik allen die op
aarde verblijven vernietigd”. 2 En hij zwoer bij Zijn grote naam: “Van nu af aan zal
ik allen die op aarde verblijven iets dergelijks niet meer aandoen, en ik zal een teken
aan de hemel zetten; en dit zal voor alle tijden tot een verzoek om goede wil tussen
Mij en hen dienen, zolang als het firmament boven de aarde staat. En dit is
overeenkomstig Mijn bevel. 3 Wanneer ik besloten heb om hen gevangen te nemen,
door de hand van de engelen op de dag der verdrukking en de smart die er het gevolg
van is, zal ik Mijn tuchtiging en Mijn wraak op hen doen neerkomen, zegt God, de
Heer der Geesten. 4 Gij machtige koningen die op aarde verblijft, gij zult Mijn
Uitverkorene moeten aanschouwen; hoe hij, in de naam van de Heer der Geesten, op
de troon van glorie zal zitten, en Azazel zal oordelen, en al zijn metgezellen, en al
zijn heerscharen”. Hoofdstuk 56
1 En daar zag ik de scharen engelen der bestraffing uitgaan, en zij hielden knevels en
kettingen van ijzer en brons vast. 2 En ik vroeg aan de engel van vrede die mij
begeleidde, zeggende: “Naar wie gaan dezen, die de knevels vasthouden?” En hij zei
tegen mij: “Naar degenen die zij verkiezen en liefhebben, opdat zij in de kloof van de
afgrond van de vallei geworpen mogen worden”.
4. En dan zal de vallei gevuld worden met hun verkozenen en geliefden,
en de dagen van hun levens zullen aan een einde zijn gekomen,
en de dagen dat zij tot dwaling leiden zullen van dan af aan ophouden.
5. En in die dagen zullen de engelen terugkeren,
en zich naar het oosten op de Parten en Meden storten:
Zij zullen de koningen in beroering brengen,
zodat er een grote onrust over hen zal komen,
en zij zullen hen van hun tronen doen opstaan,
opdat zij mogen uitbreken als leeuwen vanuit hun leger,
en als hongerige wolven onder hun kudden.
6. En zij zullen opgaan en het land van Zijn uitverkorenen onder voeten treden,
en het land van Zijn uitverkorenen zal voor hen een dorsvloer en een
hoofdweg zijn;
7. Maar de stad van mijn rechtvaardigen zal een opstakel voor hun paarden
vormen,
en zij zullen een onderlinge strijd aangaan,
en hun rechterhand zal zich in sterkte tegen henzelf keren.
En een man zal zijn broer niet willen kennen,
noch een zoon zijn vader of zijn moeder,
totdat de lichamen va n hun verslagenen niet meer te tellen zijn,
en hun bestraffing niet tevergeefs zal zijn.
En aan hun vernietiging zal een einde zijn gekomen;
sjeool zal de zondaars verslinden in de aanwezigheid van de uitverkorenen”. Hoofdstuk 57
1 En hierna geschiedde het dat ik een ander leger zag, een van wagens, en hun
berijders, 2 die met de stormen meekwamen, vanuit het Oosten, en vanuit het Westen
en het Zuiden. En het lawaai van hun wagens werd gehoord. En toen dit rumoer
plaats vond, werd het opgemerkt door de heiligen van de hemelen, en werden de
zuilen van de aarde van hun plaats gezet, en het geluid daarvan 3 werd nog op
dezelfde dag van het ene uiteinde van de hemel tot aan het andere uiteinde gehoord.
En zij zullen allen neervallen en de Heer der Geesten aanbidden. En dit is het einde
van de tweede gelijkenis.
Je moet ingelogd zijn om een reactie te plaatsen.